krik I -ken, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: krikke (Midden-Drenthe), (Veenkoloniƫn), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)

  1. krik, hefwerktuig

    Zij zetten de krik onder de waogentoet (Een)

    Aj de waogen smeren muzzen, deden ie hom op de krik (Eexterveen)

    doemkracht

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...