Ook: kring (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)
Bron: H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningenkreng, dood dier
Der lag een kreng an de straot (Padhuis)
Hij stinkt as 'n kring (Hijken)
kwaadaardig persoon of dier, ook gezegd van voorwerpen, die problemen opleveren
Een kreng van een peerd (Valthermond)
Een kring van een wief (Eext)
van 'n kerel (Hoogeveen)
Dei zoere krengen eet zölf man op
Ik kan dat kreng nich oet stee kriegen