krom bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: kroem (Zuidwest-Drenthe)

  1. krom

    As 't hageln geet, staot de koenen met de kromme hoed in het laand (Hijken)

    Die koe is krom in de hakken

    Hij hef hum mit zien zwaore wark goed kroem ewarkt (Ruinerwold)

    Hij prot al wat krom is, recht (Mantinge)

    Hij hef kromme gedachten (Klazienaveen)

    kromme vingers

    Loop toch niet zo krom (Odoorn)

    Hie kan niet veul kroeme sprongen meer maken

    Een kromme straot

    Hij laag krom van het lachen (Roderwolde)

    Geef mij mor een krom stukkie (Balloo)

    kroem eten

    Ik heb vandage de hele dag an het kroeme iezer estaone

    Die bouwt aaid een kromme voor (Sleen)

    Gien bèer kan zo krom miegen

    Hie hef een krom stuur op fiets

    Het is zo kroem as een hoepel (Coevorden)

    een welhaoke (Ruinerwold)

    een haoke (Hoogeveen)

    een spekhaok (Zeyen)

    'n klaof (Anderen)

    een döschestok (Sleen)

    een spieker (Hoogeveen)

    de mieter (Eext)

    de weerlag (Stieltjeskanaal)

    een schietbaoge (Pesse)

    een flitseboge (Barger Compascuum)

    Hij is zo krom as 'n krooirad (Klazienaveen)

    een olde viegeboom (Ruinerwold)

    ... een boge

    Zie ook:
  2. glooiend(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Het laand lig er wat kroem bij (Fluitenberg)

    Het is kroem laand, allemaole heugten en leegten (Zuidwolde)

    Geld wat stom is, mak recht wat krom is (De Wijk)

    recht wat kroem is, wies wie dom is (Hoogeveen)

    Der gruit meer eerpels in een kromme as in een rechte voor

    Weist doe wal wat de mooiste, kromste boge is?

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...