lapen werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: gelaap (Midden-Drenthe), laepen (Zuidwest-Drenthe Noord)

  1. niet opschieten

    Dat kiend et haost niks, die zit met het eten maar bij de taofel te lapen en te lapen (Beilen)

    Schei uut te laepen, schiet ies wat op

    Zie ook:
  2. langzaam en in kleine hoeveelheden drinken(Midden-Drenthe)

    Hij zit al weer koffie te lapen (Koekange)

    Hij zat maor wat met die koffie te laepen (Vledder)

    Zij laept al

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...