lappen zwak, (on)overgankelijk
  1. (op)lappen, plakken, herstellen

    Most mie de boksem nog even lappen (Valthermond)

    Hinnerk is an het schoenen lappen (Sleen)

    Wost mie de fietsband even lappen, ...plakken (Barger Oosterveld)

    De beide enden van een draod an mekaar lappen (Exlo)

    Hij kun der wel mooi wat bij an lappen

    Zij hebt hum an de vrouw lapt

    Hij lapt het ene gat met het andere

    Zie ook:
  2. klaarspelen

    Hoe hej 'm dat weer lapt (Zwinderen)

    As e het mor even lappen kan, dan zal e het zeker doen (Eext)

    Zie ook:
  3. wagen, leveren, uithalen

    As doe dat lappen duurst, dan kom ik die nao (Roswinkel)

    Dat meuj mij niet weer lappen, dan zweit er wat (Hollandscheveld)

    Wel zul 'm dat lapt hebben! (Borger)

    Lap het niet!

    Hij hef heur der inlapt

    der bij elapt

    Ze hebt hum der goed an elapt

    Zie ook:
  4. geld bijeenleggen, om samen iets te kopen

    Allemaol even een paor centen lappen, en dan hew weer een liter jenever (Drouwen)

    Wij lappen mekaer (Dwingelo)

    Zie ook:
  5. een uieraanzet vertonen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    De vèers lapt al mooi (Sleen)

    Zie ook:
  6. verklappen

    Van lappen en teuten bint ze te hope

    Bron: Gegevens, aanwezig in het nagelaten materiaal van Naarding Zie ook:
  7. klappen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Hij schreut

    dat het lapte (Zuidwolde)

    Zie ook:
  8. knikkers of centen extra werpen om dichter bij de streep te komen dan de vorige speler(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hij mug drei knikkers lappen (Hoogeveen)

    Zie ook:
  9. voor de paartijd een lap van ongeveer een vierkante voet achter op de wol van een eenjarige Drentse (Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...