leger I -s, het, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: lèger (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. ligplaats

    Het leger van de knecht was vaeke op de hilde, boven de koenen (Dwingelo)

    Hie har daor een hiel leger maakt (Sleen)

    Een jager die een haze in het lèger schöt, kieke wij niet veur vol an (Hoogeveen)

    Zie ook:
  2. leger, krijgsmacht

    Hij is bai het leger (Roderwolde)

    Doe most in het leger, want doe kanst goud commanderen! (Barger Compascuum)

    Zie ook:
  3. grote groep personen(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Der geet een heel leger fietsers langs (Drouwen)

    Zij hebt daor een heel leger kiender (Diever)

    Zie ook:
  4. Leger des Heils

    Het leger haolt mörgen gooud op, zie hebt de puut bracht (Eext)

    Zie ook:
  5. verlaging achter het schouderblad(Midden-Drenthe)

    Men har vrogger wal ies koenen met hoge scholderbladen en daorachter zat dan een delle, en dat neumt (Beilen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...