Ook: laaiden II, l(a)aiden (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën)
leiden
De veurzitter kan de vergaodering good leiden (Rolde)
De doppers bij de stok langes leiden
Der bint lindenbomen die leid wordt (Erm)
Hij kan nich goud meer zein, ie meut hum leiden (Barger Oosterveld)
Hij har de baand lek, hij mus de fietse leiden
Ie moet de dingen zo leiden, dat het een beetie good geet (Hijken)
Hij hef mij um de tuun leid (Klazienaveen)
Ze wil naargens van waiten, ze wil zuk ook nait laiden laoten (Valthermond)
Dende hef hum der in leid