leugen -s, de
  1. leugen

    Hie geleuft zien eigen leugens (Sleen)

    As die bij de eerste leugen een kalf west was, was het nou een mooi melkkoe west (Klazienaveen)

    Die is van de eerste leugen niet ebarsten

    Het was een leugen um bestwil (Barger Oosterveld)

    Een leugen komp aaid oet (Eext)

    Het zal wel een leugen ewest hebben

    Al is de leugen nog zo snel, de waorheid aachterhaolt hum wel (Norg)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...