licht III bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. licht van gewicht

    Schoempies bint mooi licht op het gewicht (Hoogeveen)

    Dat tilt wel licht op (Klazienaveen)

    Zo licht as een oel (Eexterveen)

    ...as een vere (Emmer Compascuum)

    ...as hoppe (Hoogeveen)

    De rogge is licht van 't jaor

    Daor komp

    niet veule zaod in, der zit veule lichten in (Wapse)

    Zie ook:
  2. niet erg serieus, gemakkelijk

    Hai denkt er nogal licht over (Zuidlaren)

    Die nemp het nogal licht op (Wapse)

    Het

    wark giet mij vandage licht of (Stieltjeskanaal)

    Hie prat mij te licht over dingen waor as e het èend niet van overzeein kan (Eext)

    Hie kan licht en zwaor

    Een lichte en een zwaore doemie

    Zie ook:
  3. niet veel voorstellend, van weinig belang

    Dat was maor een licht buigie (Dwingelo)

    Je moeten hom niet te licht schatten

    Hie is te licht veur het geld

    Hij zit licht an het geld

    Zie ook:
  4. (bw.) gemakkelijk, met weinig moeite

    Zien fiets fietst heeil licht, ij huft haost niet te trappen (Eext)

    Hij komt der licht an, en hij geft het ok licht weer uut

    Zal ik oe ies licht leren lopen?

    lichtlopen

    Zie ook:
  5. van lichte structuur

    Deur deei dreugte is de opbrengst veural op lichte grond neeit zo best (Eext)

    Zie ook:
  6. wat duizelig

    Ik bin licht in de kop (Emmer Compascuum)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...