liepen onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. huilen

    Ie hoeven maar èven wat te zeggen, of ze begunt weer te liepen (Meppel)

    Die hef de bek altied op liepen staon (Zuidwolde)

    Je moet neit overal um liepen (Norg)

    lippen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...