lier -en, de, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: liere (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)

  1. lier, muziekinstrument, ook draaiorgel(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Drèei de lier nog mor is, het deuntien is mooi (Emmen)

    Hij speulde een wiesie op de liere (Emmer Erfscheidenveen)

    Die kanarie zingt as een liere (Ruinen)

    Hij hangt de liere an

    de wilgen

    Zie ook:
  2. hijswerktuig, lier

    Bie de baggermachien was eerder een lier um het spul veuroet te draaien, as de putte der oet was (Barger Oosterveld)

    Wij hebt het dink mit een liere naor baoven etakeld (Hoogeveen)

    Ik heb de hengen van dat hekke smèerd, non löp hij weer as een liere (Beilen)

    Het huus braandde as een liere (Havelte)

    Zie ook:
  3. koffiemolen(Midden-Drenthe)

    Jan möt even an de liere, veur wij koffie kunt zetten (Beilen)

    De lier dreit al

    Zie ook:
  4. draai om de oren

    Wacht is, doe kriegst zo een lier um de oren (Roswinkel)

    lieris

    Zie ook:
  5. (zwz), in

    een lange liere

    Die oldste dochter van hum is een lange liere van een meid (Ruinen)

    Zie ook:
  6. loer(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Det ventien wol mij een liere dreien, mar det zat hum niet glad

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...