Ook: libbe (Veenkoloniën), lippe (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)
lip
Het kind völ en kreeg een dikke lippe (Dwingelo)
Hij knip de lippen stief op mekaar (Klazienaveen)
Hij trök an de lip
Het braandt mij op de lippen
As oonze Jan an het vertellen is, zit ze hum haoste op de lippe
De kiender hungen de meester an de lippe (Dwingelo)
Die zit mekaar altied op de lip
Hij zit bij de baos op de lip
De name lag mij op de lip, mar ik kun der niet opkomen (Meppel)
Ik bete mij op de lippen, maor ik zee niks
Laot de lip toch nich hangen
Zij hef de lippe op het darde knoopsgat hangen
Hie stek de lip zo wied veuroet, der kan wal een wiefien op zitten te spinnen (Sleen)
...een klokke op zitten te brödden (Barger Oosterveld)
Hej ok wat op de lip had gisteraovend?
Het water komp hum tot de lippen
lipvormig uitsteeksel
Aj de vinger under de lip van de klink doet, til ij die op (Eext)
neus
De lip van de schoe
opstaand stukje op hoefijzer
Ik zal an het hoefiezer even een lip antrekken
As ie een pèerd hadden met slimme hoeven, dan wèurden der an een iezer niet een, mor dree lippen m (Hijken)