lomperd -s, de

Ook: lomperik

  1. lomp iemand, lomperik

    Dat is een lomperd van een kerel (Roderwolde)

    Hei, lomperd, kiek oet (Coevorden)

    Het is zo'n lomperd in de praot (Exlo)

    Het is een lomperd in het wark, hij kan gien gereedschop hebben, of hij brek wel wat (Koekange)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...