loof I het
  1. loof, blad

    Die bomen komt al weer mooi in het loof (Sleen)

    Zit aordig loof op de eerpels (Roderwolde)

    op die knollen (Wijster)

    De beiten bunt in het loof schoten

    Zie ook:
  2. knollen(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Wij gaon even hen loof halen (Klazienaveen)

    Wij gaot vandaege loof plokken (Diever)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...