loperij de
  1. het geloop, het lopen

    Wij hadden vanmörgen nogal wat loperij

    Mit zien vrouwlu hef hij heil wat loperij an de deure (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. verkering

    Die loperij geet al heel lange (Diever)

    Hij geet er wel hen, mar het is nog loperij

    Zie ook:
  3. diarree(Midden-Drenthe, Veenkoloniën)

    Ik bin zo an de loperij (Emmer Compascuum)

    Knielmelk helpt tegen de loperij (Padhuis)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...