Ook: löt (Zuidoost-Drenthe)
lot
Op zien
lot was vieventwintig gulden evallen (Ruinerwold)
Het lot zal beslissen (Ruinerwold)
Jonge, wat hef die een beste vrouw kregen, dat is jao een löt oet de lötterij (Emmen)
De winnaaars bint deur het lot anwezen
Dan moew mor een lot trekken (Diever)
Het is net zoas het lot valt (Noordscheschut)
(nood)lot
As het lot oe guunstig is, kriej een pries in de lotterije (Wapserveen)
Wat een lot vèur die meinsen (Dwingelo)
Die man het een lot!
Dat kind wordt an zien lot overlaoten (Stieltjeskanaal)
deel van een perceel
Zie ook: