macht
Hij wil mit alle macht winnen (Wapserveen)
Hie leup oet alle macht (Buinen)
Dat waark gait hom boven de macht
De mensen met geld hebt de macht (Zwiggelte)
Wij hebt het wark in de macht
Aw met man en macht anpakt, is het zo gebeurd (Sleen)
(lichaams)kracht
Ik heb gien macht genog in de aarms um dat ding op te tillen (Balloo)
Dat giet mij boven de macht (Borger)
Boven macht waarken is stoer waark (Eexterveen)
invloed
De macht van de gewoonte (Smilde)
grote hoeveelheid
Der was een macht volk an het wark (Sleen)