mankeren werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: mankaren, meke'ren, mekaren (Veenkoloniën), mankèren (Zuidwest-Drenthe Noord), mekeiern (Kop van Drenthe), mekeren

  1. mankeren, schelen

    Hee had altied wat, der zal wel wat aan mankeren (Roswinkel)

    Wat die vandage mekeert, weet ik niet (Schoonoord)

    Zunder mekeren dreide hij de auto op straot (Gasselte)

    Hij mankeert wat (Grolloo)

    Zie ook:
  2. ontbreken

    De balkenslieten bint te kört, daor mekeert mar een beetien an (Havelte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...