marke -en, de, Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: maarke (Zuidwest-Drenthe Zuid), markte

Bron: H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen & H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen
  1. marke, gemeenschappelijk bezit van bewoners van een bepaald gebied

    Die grond heurt nog an de marke van Norg (Westervelde)

    De marke Stienbargen hef nog onverdielde grond (Zuidwolde)

    Hij hef nog een stokkien laand liggen ien de maarke van Oldenhaove (Ruinen)

    boer(schup)

    Zie ook:
  2. onverdeelde heidevelden

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...