mars I -en, de, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: marse (Zuidwest-Drenthe)

  1. vaak verkl

    Zie ook:
  2. op de heup of op de rug gedragen bak of korf van een venter

    Die aolde man hef vroeger nog met het marsien lopen en had der veul in (Oosterhesselen)

    Die hef hielwat in zien mars

    Zie ook:
  3. buik

    Ik heb er de mars vol van

    Bron: Gegevens, aanwezig in het nagelaten materiaal van Naarding Zie ook:
  4. De mars der goed vol an hebben

    Zij lop mit het marsie

    Die kun de marse ook wel ies weer vol hebben (Koekange)

    Hie hef de mars vol (Sleen)

    Dennen hef mèer in de mars as hum goed is (Emmen)

    Hij har een beste mars in (Wapserveen)

    maars

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...