menner -s, de
  1. persoon, die ment

    Op het maaimesien zat een menner en een oflegger (Norg)

    Ik mot vandaoge een menner achter het peerd hebben (Emmer Compascuum)

    Zie ook:
  2. iem. die opjaagt

    Het is een aordige menner, hie zit aal achter je an te mennen (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...