meubel -s, het
  1. meubel

    Wat mu'k nou mit zo'n groot meubel in dat kleine kamertie (Noordscheschut)

    Zie ook:
  2. onhebbelijk persoon

    IJ zult mar met dat rare meubel trouwd wezen (Schoonebeek)

    Het is altied al een mal meubel

    west (Zuidlaren)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...