mier III -en, de
  1. mier, insect

    Hij is zo arm (Schoonoord)

    zo drok (Gieten)

    zo gierig (Buinen)

    zo zunig as de mieren (Koekange)

    Het is zo zeute as de mieren (Diever)

    pismieger, mieghummel

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...