onooglijk, klein
Hai is maor een mieterig kerelie (Roden)
Hij woont in een mieterig klein hoesie (Beilen)
niet erg gezond
Wat kik dat mèensch mieterig oet, wat hef die een mieterige kleur (Sleen)
Wij hadden een toom biggen en een was toch zo'n mieterig ding (Ekehaar)
Hai is der maor mieterig bij vortkommen (Zuidlaren)
miezerig