mispel -s, de
  1. mispel

    Mispels kuj eten as ze haost verröt bint (Borger)

    Het is zo röt as een mispel (Anloo)

    Stinken as een mispel (Diever)

    Zie ook:
  2. raar persoon(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Det is antmit een rare mispel. Dan weej niet, oj hum bij de kop of bij het gat hebt (Koekange)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...