groot en dik mens, dier of ding
Een monster van een zwien (Dalen)
Een monster van een keie kwaamp uut de grond (Diever)
Die mag ok wal ies wat minder eten, want dat wordt een aordig monster (Zwiggelte)
griezelig wezen, gedrocht
Hij was doodsbang veur dat monster (Weiteveen)
zeer slecht mens
Dat is een monster, daor moej je veur waren (Sleen)
iets geweldigs in zijn soort
Dat peerd was een monster in het waark (Anloo)
Dat is een monster, die kent van alles (Gieten)