muziek de

Ook: meziek

  1. muziek

    Wij daanst op de meziek van een mondharmonica (Fluitenberg)

    Oes jong zit muziek in

    Der zit muziek in dai handel

    Daor zit wel muziek in

    Dat klinkt mij as meziek in de oren (Dwingelo)

    Zie ook:
  2. muziekcorps

    De meziek gung deur het darp, toen er schoelfeest was (Borger)

    Jan is bij de muziek (Dalen)

    Hij is met de meziek metlopen

    Hij zal wel weer achter de meziek an wezen (Nieuw Amsterdam)

    Zie ook:
  3. partituur

    Waor he'k mien meziek laoten (Hollandscheveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...