neger -s, de
  1. neger, zwart persoon

    De kinder harren in de bos an het speulen west, en ze waren zo zwart as een neger (Hijken)

    IJ komt er oet te zeein as een neger (Anloo)

    Hij is zo zwart as een neger

    Zie ook:
  2. gezegd van andere personen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord)

    Wat is dat een neger van een kèrel

    Wat een dolle neger

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...