nerig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: nèrig, nerrig

Bron: H. Tiesing & H. Tiesing
  1. ijverig, vlijtig, gretig

    Het is een nerige vrouw (Zweelo)

    Het was wal lekker, deink ik, ie hebt zo nèrig eten (Beilen)

    De iemen bunt nerig op de haide (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. gemakkelijk, rustig(Zuidoost-Drenthe)

    Hij zit zo nerig an taofel zien hoeswark te maken (Barger Compascuum)

    te eten (Ekehaar)

    Ik zal mij even nerig terechtzetten

    Zie ook:
  3. mild(Veenkoloniën)

    Dat is een mooi nerig regentje (Valthermond)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...