nevelig bijvoeglijk naamwoord
  1. nevelig

    Mistig is het nog niet, mar wel wat nevelig (Ruinerwold)

    Zie ook:
  2. mistig

    Wat is het nevelig vanmörgen, ik kan het hoes van de buren niet zien (Emmen)

    As het nevelig is, is het gevaorlijk bai de weg (Norg)

    Zie ook:
  3. beneveld(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Ik was een beetien nevelig van de draank, ik heb het niet goed zien (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...