noods bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe
  1. zeer, erg, geweldig

    Het is toch noods, zo kietelig as dat wicht is (Gasselte)

    Ik gao nich naor boeten, het is noods weer (Roswinkel)

    Noods, wat een dikke stien! (Sleen)

    Hie hef mij noods zèer daon (Zweelo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...