nust -en, het, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: nöst(-), nusse (Zuidwest-Drenthe Noord), nöst (Zuidwest-Drenthe)

  1. woon- en broedplaats van vogels

    De luibert is weer op het nust (Balloo)

    Ik weet het nustien van een winterkeuninkien (Buinen)

    De klokke neem ik iedere aovend van het nust (Fluitenberg)

    Zie ook:
  2. Hie hef hum in het nust grepen

    In het lege nöst griepen

    Zien eigen nust beschieten

    Het lop heur aal tegen, zie holdt gien ei meer in het nust

    Hij kan, donkt mij, het nöst niet vienden

    Hij giet met de kippen op het nust

    Ik zal het oe èven oet de nusten doen

    Zij hef het nust voel

    Hij hef er iene, zo uut het nust

    Een nat nust, zegge wij, as de vrouw in 't bedde is (Havelte)

    Waor gaoj hen?

    Hen naekend nusse hen kikkers lubben (Dwingelo)

    Zie ook:
  3. woonplaats van andere dieren

    Oes hond hef het nust in het lege zwienhok (Emmen)

    Der zit een huil nust mieghummels onder het straotje (Emmer Erfscheidenveen)

    In het nust!

    Een goeie jager schöt de haas niet in het nust (Odoorn)

    Het duurt niet lang meer met de mot, hij maokt het nust al klaor (Vries)

    Zie ook:
  4. Hie hef de vrouw in het nust

    Hij lig op ber as een hond in het nust

    Hij kröp as een hond in het nust

    Zie ook:
  5. nakroost, nageslacht

    Wij hebt een nust katten (Broekhuizen)

    Ze hebt door een nust vol kinder

    Dende is de lèeste van het nust

    Zie ook:
  6. gezin

    Dat die vent niet better oppast, hij komp toch oet een goed nust

    Hij komp oet een voel nust

    Oet het nust vleeigen

    De kinder zit almaol op de raand van het nustien

    Zie ook:
  7. bed

    Hie kan niet best van nust kommen

    Met de zun krup e al in het nust

    In het nust kroepen

    Wie gaon op het nust (Roderwolde)

    Zie ook:
  8. huis

    In zo'n nust kin je haost neit meer wonen (Emmer Erfscheidenveen)

    Wel wil zun aold nust non nog kopen

    Die zit in het olde nöst

    Hai zit aordig vaast in het nust

    Hij kan niet van het nöst of

    Zie ook:
  9. vinnig, eigenwijs, bijdehand of kwaadaardig persoon, meestal een meisje. De kenmerken worden vaak aa

    Die kliert aal mor an, het is een vervelend nust van een wicht (Anloo)

    Het is een ondeugend (Pesse)

    kwaod (Norg)

    verwaonde (Valthermond)

    bij de warken nust (Ruinerwold)

    Zie ook:
  10. grote hoeveelheid, inz. van geld(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Hij hef ok een mooi nust geld arfd (Drouwen)

    Hij hef met die arfenis een dik nust kregen (Emmen)

    Er zit een nust kweek in de eerpels (Roderwolde)

    Bie dei boerderij was een dik nust land bie (Roswinkel)

    Zie ook:
  11. onenigheid, twist

    Wij hadden wat nust had

    Het bint altied dezulden, die zit te nusties zuken (Buinen)

    nussies maken

    Bron: Drentsche Volksalmanak Zie ook:
  12. (mv.) problemen, netelige omstandigheden

    Hai het eerder een dure plaots kocht, mor hij zit nou lillijk in de nusten (Peize)

    Zo geit het, aander nussies in de kop en de waoterkraon maor lopen... (Vries)

    Laot het vraogen naor zukke nusten an jongelu over

    Zie ook:
  13. (meestal mv.) fratsen, onzin

    Hij hef nusten in de kop (Ruinen)

    ...een nussien in het heufd

    Wat hej toch veur vrumde nussies aal (Padhuis)

    Bron: J. van der Veen Azn Zie ook:
  14. (mv.) onnutte bezigheden

    Um de dag deur te kommen, deed e niks as nusties zeuiken, mor waarken wol e recht niet (Eext)

    Een koppel nusten hebben

    Zie ook:
  15. (mv.) smoesjes

    Hij zöcht nussies um mar vrij te komen (Koekange)

    Zie ook:
  16. erfenis

    Aole nusten valt asmangs nog wal is met

    Bron: H. Tiesing Zie ook:
  17. vodden(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Het is niks as nusten en tonten (Eelde)

    Zie ook:
  18. stof(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Nou mèu'k èven dat bultien nöst opvègen mit stoffer en blik (Hollandscheveld)

    Zie ook:
  19. klein mens of dier

    ...koegien, het is klein, het is een nussien

    Het is mor een nust van een kèreltien (Sleen)

    Bron: H. Tillema Zie ook:
  20. ring van stro gevlochten, waarin men 's winters de melk in

    kuven

    Zie ook:
  21. boerenplaats(Kop van Drenthe)

    Ze hebt een best

    nust under het gat (Vries)

    Zie ook:
  22. wolken, waarachter de zon schuilgaat

    De zunne kröp in het nust, in het westen, morgen komp er regen

    Zie ook:
  23. plaats in het hooi om appels in te stoppen om ze na te laten rijpen(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Een nössien in het heui (Havelte)

    loering

    Zie ook:
  24. in

    een nust schaolen (Gieten)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...