nuttig I bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. nuttig, voordeel brengend

    Het is wel nuttig dat daor wat an daon wordt (Anloo)

    Zie ook:
  2. dan kan ik mij nog ies nuttig maken (Hollandscheveld)

    Wij vindt dat spinnen nuttig bint (Hooghalen)

    Veur het kankerfonds geven, dat is een nuttige zaak (Oosterhesselen)

    Dit is een nuttig kedo (Zeyen)

    IJ moet de tied aaid nuttig besteden, zee de boer, dou hij hen het hoesie mus; hie nam de kraant en (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...