Ook: oeger(d), oezel
er donker uitziend persoon, kan ook door vuil veroorzaakt zijn(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Zie kwamen weer van het laand en waren zo zwaart as een oegel (Anderen)
Ie liekt wal een oeger, waor hej non weer inzeten (Hijken)
sterk persoon(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe)
Dat is een starke oeger; die kan hiel wat oet stro zetten (Nieuw Dordrecht)
stom persoon(Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe)
Wat een oegel, hoe hebt ze hum zo gek kunnen kriegen (Nieuw Amsterdam)
rakker, ondeugend, wat kwaad, meestal klein persoon(Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Een duvelie van een kind was een kwaod oegel (Peize)
Wat een kwaod oegel
Een klain oegelie (Eexterveen)
hitsig meisje(Midden-Drenthe)
Een gekke oegel, lop achter alle jonges an (Drouwen)
reus, kinderpakker en -eter in het verhaal over Rheebrugge: de
oeger
Hij is het kind van een oegerd
in
Za'k oe ies een oeger laoten zien?
hoggel