oel -en, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: oele (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)

  1. uil

    Hier vanargens zit vaste een oele; op de grond ligt allemaole oeleballen (Broekhuizen)

    Dei bunt zo licht as een oele

    Dat kind weegt niks, het is zo licht as een oelegien (Buinen)

    Hij is zo dronken as een oele (Elim)

    zo wies as een oele (Roswinkel)

    zo dom as een oele (Zuidwolde)

    Zie ook:
  2. vlinder, inz. de motvlinder

    Pas op, daj die oelegies niet in de kast kriegen (Drouwen)

    Een roege, dikke vlinder nuim wai oel (Peize)

    Eigenlijk nuumde wij alle vlinders een oel (Ruinerwold)

    Oelen bint al die dingen, die wit ofgeeft, aj ze pakt (Zuidwolde)

    Zie ook:
  3. mop, grapje(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Maakt oe niet zo drok, het was maor een oele (Hoogeveen)

    Zie ook:
  4. mislukking

    Hol der mor mit op, het wordt toch een oele (Hollandscheveld)

    ...een oele met een dikke kop (Klazienaveen)

    Va kochte twei lotten, mor daor har disse reize een oele zeten; hij wun niks

    Het drèeit op een oel oet (Oosterhesselen)

    Dat was een dikke oele van mij

    Hij kik aordig donker, der zal wal een oele zitten

    Bron: J. Poortman Zie ook:
  5. tenger persoon, meestal een meisje

    Dat wicht is maor een klein oelegie (Ekehaar)

    Zie ook:
  6. dom persoon

    Wat is dat een oel (Gasselte)

    Aj eein in Annen hellig hebben wilt, moej mor rooupen van `Anner oel` (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...