oester -s, dehet
  1. oester

    Oesters muj van holden (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. meisje of vrouw met verschillende eigenschappen(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe)

    Wat een kwaod oester

    Dat oester duurt wel van zich ofbieten (Schoonlo)

    Dat wicht is wel zo'n oester

    Wat is dat wiefien toch een smerig oester

    Waor hej toch zeten, do oester

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...