oetslag -en, de
  1. uitslag, resultaat

    Zie hebt hier allemaol al oetslag van het examen (Anderen)

    Wat was de oetslag van de wedstried? (Eext)

    De uutslag van de keuring kriej over een week

    Zie ook:
  2. huidaandoening

    Hij haar oetslag om de mond (Roderwolde)

    Wat zit dat kind onder de oetslag. 'Dei hef de bakker bie de krenten zeten' wur der dan zegd (Barger Compascuum)

    Zie ook:
  3. het uitslaan van een wijzer(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Bij die wèegschale gef de wiezer teveule uutslag (Hoogeveen)

    Zie ook:
  4. het uitbakenen(Zuidwest-Drenthe Noord)

    Een uutslag maeken van een huus (Dwingelo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...