ofbonken overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. afbonken, verwijderen van de bovenste veenlaag

    Veurdat het mesien der veur kin, mout het veen eerst ofbonkt worden (Emmer Erfscheidenveen)

    Wij moet eerst ofbonken en dan törftrekken (Koekange)

    Ofbonken ging hier in het klein (Eelde)

    Der mut een halve meter of ebonkt worden (Pesse)

    koorbonken, bonken, ofbollen, ofbolstern

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...