ofdreugen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. afdrogen

    Wel helpt even de koppies ofdreugen (Padhuis)

    IJ moet een handdoek metnimmen en je flink ofdreugen (Sleen)

    Zie ook:
  2. droog worden(Kop van Drenthe)

    Het laand is aordig ofdreugd, wai kunt er mörgen wal weer op wezen (Eexterveen)

    Zie ook:
  3. pak slaag geven(Zuidoost-Drenthe)

    Ze hebt hum geweldig ofdreugd (Coevorden)

    ofdörschen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...