iemand afhalen
As e kwam, zul ik hum ofhalen (Barger Oosterveld)
Kom mörgen mar, dan hool ik dei wal een eindtien of (Padhuis)
van iets afhalen
Haal mij even een paar garven van de balken of (Sleen)
Wij mussen het bedde ofhalen (Erica)
weghalen
Ze hebt ous vannaacht nog een schaop ofhaold (Eexterveen)
Hij hef niks meer, ze hebt hum alles ofhaald (Klazienaveen)
afhalen van breiwerk
Ie hebt zoeveul fouten in het breien, ie moet de hele rommel mor wèer ofhalen (Hijken)
van punten en draden ontdoen
Ik heb een maol bonnen plukt, die zal ik nog even ofhalen (Borger)
Dei bonen hebt draoden, dei meut wie allemaol ofhalen (Barger Compascuum)