ofhechten overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. afhechten

    Wij bint zo klaor met het brèeien, wij moet het nog even ofhechten (Sleen)

    Dizze trui nog even ofhechten, dan is e klaor (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...