afleggen
Mensken van de begraffenisvereining kommen bai een starfgeval te ofleggen
Ie mut oen ringen ofleggen
Wost dien jaas niet ofleggen?
Wij hebt van die heester een paar takken of elegd um neie stekken te kriegen (Fluitenberg)
Het ofleggen van het koren doej bij het meien mit de haand mit een welhaoke; later, bij het mesienem (Hoogeveen)
afleggen, verrichten
Wie meut nog een heil ende ofleggen
Hie hef het examen mit goed gevolg oflegd (Mantinge)
afleggen van een eed etc.
Hij mout veur de rechtbaanke de eed ofleggen (Emmer Erfscheidenveen)
Hij hef een gelofte oflegd (Klazienaveen)
het afleggen
Wij hebt goed oes best daon, maor wij mussen het wal ofleggen tegen die jongs (Elim)
Oonze buurman hef het of elegd
mager worden (zoz, zwz), ook verzwakken bij ziekte(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Oeze maagien was eerst an de dikke kaante, mar ze giet nou ofleggen (Meppel)
Hij legt het aordig of