wegnemen, verwijderen
Ze hebben hum de blinde daarm ofnömmen (Rolde)
Ie moet even het stof ofnimmen (Beilen)
Spinnekoppen ofnimmen
Van dei grond kun ie wat ofnemen
Nim de melk even of
Ik zal je dat zwaore ding wal even ofnimmen
Neemt er mar iene of, der bint genog
Ze hebt hum al vief maol bloud ofnomen (Barger Compascuum)
Aj naor hoes in gaot, moej je pet ofnimmen
Dit ofnemen en bedekken van het veen was daorum een van de veurnaomste winterwerkzaomheden
de tafel afruimen(Zuidwest-Drenthe)
Wi'j even ofnemen, wij hebt het eten op (Meppel)
schoonmaken
Ik wil nog even de deuren ofnimmen (Erica)
verhoor, examen etc. afnemen
Dei man hef jorenlang examens ofnomen (Barger Oosterveld)
afhandig maken
De kinder hebt dat kleintien al het speulgoed ofnummen (Zwinderen)
Pas op, laot je dat wark niet ofnimmen (Odoorn)
(kvd), in
Kanten ofnemen
afleggen van een dode(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Eerder kwamen de buren te ofnimmen (Stieltjeskanaal)
minder, kleiner worden
De kaortse is aordig of eneumen (Ruinerwold)
De wind zal tegen de aovend wel ofnimmen (Anloo)
Zien krachten binnen ofnomen (Roden)
Hie is an het ofnimmen
De melk is an het ofnimmen, de weide is op (Zuidwolde)
Hij hef hoge koorts en dat nemt aordig of