afplaggen
Ze gungen nog een hoek heide ofplaggen (Borger)
De barms wordt ofplagd (Mantinge)
Veurdaj gaot spitten, muj eerst ofplaggen (Fluitenberg)
(fig.) dik schillen(Zuidoost-Drenthe)
Wat plags doe die eerappels ja of, kunst wal mit de handbiele an de gang wezen (Barger Compascuum)
Hai kan nait eerappelschillen, hai plagt ze of (Zuidlaren)
ofplakken, ofplaten