ofschieten I overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. afschieten

    Der was zo weinig volk in de karke, ie kunden er wel een kanon ofschieten (Kerkenveld)

    Zie ook:
  2. afsteken(Zuidwest-Drenthe)

    Zult ze aoldejaorsaovend weer zoveule vuurwark ofschieten? (Ruinerwold)

    Zie ook:
  3. neerschieten

    Hoevöl harten mugt ze dizze harfst ofschieten? (Padhuis)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...