ofvegen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. (af)vegen

    Wol ie de achtergang nog even ofvegen

    Hij veg er zien gat an of

    Ik zal oe de rogge wel ies ofvègen

    *Ie moet het gat niet ofvegen vèurdaj scheten hebt

    Aj zelf een snotneuze hebben, muj niet preberen een aander de neuze of te vegen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...