ofzetten werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. afzetten, wegzetten

    Ik heb hum bij zien zeun ofzet (Balloo)

    De mes wèur op het laand in bulten ofzet en dan met de vörke streid (Beilen)

    Hie hef mij van de meid of ezet

    Dat peerd hef het vool ofzet

    Ie mut ze wat eerder ofzetten, aans wordt ze te dikke

    oetzetten

    Zie ook:
  2. omheinen, begrenzen, afzetten

    Ik heb dat stuk land mit prikkeldraod ofzet (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  3. teveel laten betalen

    Mit die koe hebt ze oe of ezet (Hollandscheveld)

    Zie ook:
  4. presteren(Zuidoost-Drenthe)

    Ie kunt op de fietse hiel wat ofzetten ien iene dag

    Aj mor anpakken wilt, kuj in eein dag heeil wat ofzetten (Eext)

    Zie ook:
  5. afzoeken

    Ik heb alles ofzet um de brille, mar kan hum nargens vienden (Broekhuizen)

    Zie ook:
  6. afkomen

    Dee bolle kwaamp op oens ofzetten

    Hie kwam holderdebolder de trap ofzetten

    Zie ook:
  7. minderen bij het breien

    Even wat steken ofzetten (Havelte)

    ...dan wordt het wat nauwer (Weerdinge)

    Ik moet de kuut ofzetten

    Zie ook:
  8. (zw, zov), in

    Hij hef een beste öpper of ezet

    Hij is goed van ofzetten

    Zie ook:
  9. weggaan(Midden-Drenthe)

    ...de brukkies in de buus en dan zet Jans of

    Bron: J. Kuik Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...