ofzundering de
  1. afzondering

    Hie leeft het leeifst in ofzundering, dan veuilt e zuk het meeist op zien gemak (Eext)

    Zie ook:
  2. apart, afgezonderd gedeelte

    In de kapschuur hew een ofzundering maakt veur het schaop (Exlo)

    Van een holten beschot hebbe wij een ofzundering emaakt veur de diepvries (Uffelte)

    Aj in het ziekenhoes op de ofzundering ligt, is het miestal niet zo best (Oosterhesselen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...