onbenullig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. dom, onbenullig

    Wat is dat een onbenul; hie kan zo onbenullig veur 'n dag kommen (Sleen)

    Woor bemuit hij zuk met, zo'n onbenullig stuk vreten (Emmer Erfscheidenveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...