onenter -s, de, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe
  1. lomp, onbehouwen, onverschillig persoon, ook van dieren

    Die kerel kan het almaol niks schelen; het is een dikke onenter (Buinen)

    Die kerel sjouwt ok overaal deurhen; wat een onenter (Gasselte)

    Wat een onenter van een peerd! (Drouwen)

    Zie ook:
  2. kwajongen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Die jong is wal goed, maor een beetien een onenter (Dalen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...